Sofie Lakmaker vertelt nog veel meer dan de geschiedenis van haar seksualiteit
In haar eerste roman neemt Sofie Lakmaker de lezer mee op een anekdotische, ietwat chaotische reis: herinneringen aan haar seksuele ervaringen met zowel meisjes als jongens en haar zoektocht naar de contouren van zichzelf. De geschiedenis van mijn seksualiteit gaat evengoed over jongvolwassen zijn, schrijverschap, intimiteit, zien en gezien worden.
.
[Disclaimer: een paar maanden na de publicatie van deze recensie liet de auteur weten voortaan als Tobi Lakmaker door het leven te gaan]
De geschiedenis van mijn seksualiteit leest als een hedendaagse bildungsroman die zichzelf niet al te serieus neemt. In haar autobiografische debuut mengt Sofie Lakmaker (1994) humor en alledaagsheid met diepzinnige levensvragen en maatschappijkritische reflecties. De geschiedenis van haar seksualiteit vat Lakmaker al vroeg in het boek samen: “dat ik altijd op zoek ben geweest naar iemand die de deuren en ramen zou sluiten, zou zeggen: en nu is het goed.” Lakmaker is ook een behoorlijke dichter, zo blijkt uit dergelijke zinnen. Die duiken vaker in de tekst op, naast de meer informele gespreksstijl die het boek typeert.
© Willemieke Kars
Die poëtische samenvatting werkt Lakmaker uit in een hele reeks met humor onderstreepte anekdotes die uiteindelijk toch altijd weer terugkeren naar dat zoekende. In de geschiedenis van haar seksualiteit blijft Lakmaker vooral op zoek te zijn: naar identiteit, naar intimiteit, naar zichzelf. En naar hoe ze vooral juist heel erg weg zou kunnen lopen van dat alles:
“Af en toe hebben mensen het over seks en zeggen ze: ‘Het gebeurde gewoon.’ Zo ervaar ik het ook. Alleen ervaar ik het een beetje alsof het Son of Saul is, snap je? Ik denk gewoon: wat gebeurt hier, in godsnaam? En het prettige van Son of Saul is dat je gewoon achterover kunt leunen en kijken. Maar bij seks kom je daar dus niet mee weg. Ze willen altijd dat je deelneemt. Dat vind ik echt verschrikkelijk: deelnemen aan seks.”
Bij momenten is een logisch samenhangend narratief ver te zoeken en Lakmaker beseft halverwege dat “het zou kunnen dat sommigen van jullie het chronologische spoor van dit verhaal een beetje bijster beginnen raken”. Uiteindelijk pikt ze echter wel weer een thematische draad op. En hoewel Lakmaker met de vaak herhaalde woorden “snap je?” en “weet je wel?” naar het einde toe ietwat in herhaling valt, zorgt de alledaagse toon van het boek voor een zeer vlotte leeservaring.
De tekst pretendeert niet meer te zijn dan een reeks anekdotes, maar de droom om ‘een Grote’ te worden sluimert op de achtergrond
De tekst pretendeert niet meer te zijn dan een reeks anekdotes, maar toch sluimert de droom om te publiceren en misschien wel “een Grote” te worden steeds op de achtergrond. Rond haar zeventiende krijgt Lakmaker het idee een genie te worden. Maar dat blijkt niet zo vanzelfsprekend, vooral omdat de grote voorbeelden voornamelijk van hetzelfde type zijn: mannelijk. Lakmaker wordt er telkens opnieuw op gewezen dat ze een meisje moet zijn, maar daar niet in slaagt. En ze beseft dat ze eigenlijk ook helemaal niet wil voldoen aan die verwachtingen:
“Van mijn achttiende tot mijn tweeëntwintigste heb ik geprobeerd allerlei Sigmund Freuds tot me te nemen, en eigenlijk heb ik daar maar één helder te omschrijven gevoel aan overgehouden: dat ik Sigmund Freud niet was. Preciezer geformuleerd: dat ik geen man was, maar een vrouw. Grote moeite had ik – met het zijn van een vrouw.”
Net zoals in De geschiedenis van de seksualiteit van de Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984) ontbreekt het in deze roman niet aan verwijzingen naar de literatuur en filosofie. Lakmaker studeerde een tijdje Russisch en volgde later een opleiding filosofie, en ook die ervaringen spelen een centrale rol in haar verhaal. Deze roman beschrijft naast haar seksualiteit ook haar persoonlijke geschiedenis, inclusief literaire en filosofische inspiraties.
Lakmakers tekst lijkt tegelijkertijd een toegeving aan en een verzet tegen het schrijven
Lakmakers tekst lijkt tegelijkertijd een toegeving aan en een verzet tegen het schrijven. Haar boek kant zich tegen de Sigmund Freuds van de canon en de literaire clichés. Lakmaker laat de lezer nooit vergeten dat dit verhaal geen aanspraak maakt op universaliteit, maar een narratief weergeeft dat werd bepaald door Lakmakers identiteit – hoe ongedefinieerd die ook mag zijn – en de wereld waarin ze zich bevindt. Het cliché van de jongvolwassene die op reis gaat en zichzelf vindt of veel bijleert, gaat bijvoorbeeld niet op voor haar: “Als je als meisje op reis gaat leer je helemaal niets over de wereld. Je leert alleen dat er een blik is die niet aan jou toebehoort.” Op die manier wordt Lakmakers doorgaans luchtige verhaal onderbroken door maatschappijkritische opmerkingen die wijzen op de minder zichtbare obstakels in de wereld.
De levensvragen in deze roman worden kracht bijgezet door een harde confrontatie met de dood, die van Lakmakers moeder. “Geloof het of niet”, lezen we in het laatste deel, “maar mijn moeder was dus echt dit hele verhaal lang ziek.” Lakmaker schrijft over de dood van haar moeder op de enige manier waarop ook ikzelf er tot nu toe in ben geslaagd over de erg gelijkaardige dood van de mijne te schrijven: in fragmenten. Op die manier is dit ook een boek over rouw en verlies en hoe die continu aanwezig zijn aan de rand van ons dagelijkse bestaan.
De levensvragen in deze roman worden kracht bijgezet door een harde confrontatie met de dood
Uit zo’n associatieve reeks herinneringen en anekdotes bestaat deze roman, en die vormt uiteindelijk zelf het concreetst mogelijke antwoord op Lakmakers zoeken en vragen. De geschiedenis van Lakmaker, en die van haar seksualiteit, is nog lang niet voorbij, dus grote conclusies zijn ook niet aan de orde. Lakmaker kijkt terug naar de afgelopen jaren in haar leven en vertelt ons niet alleen over haar seksualiteit, maar ook over de eindeloze zoektocht naar zichzelf, over gender, over mentale gezondheid, over literatuur en genialiteit.
Ergens in de roman staat nog dit: “Er zijn mensen die zeggen dat recensenten ook maar mensen zijn, maar ik vind van niet. Wat mij betreft hebben ze altijd gelijk, en ze voorzien me om die reden in een haast levenslange behoefte: het gelijk, en de mensen die er aanspraak op maken.” Als het dus van Lakmaker zelf afhangt, heb ik als recensent sowieso gelijk. Toch zou ik u aanraden deze roman zelf open te slaan, op zoek naar uw eigen gelijk.